Gemeente2030 - de lokale klimaatturbo: een blik in de lokale klimaat-tool box (of Pandora’s box?)
19 juli 2024
Het lokale bestuursniveau in Vlaanderen is het meest aangewezen niveau bij uitstek om de uiteenlopende klimaatdoelstellingen lokaal te concretiseren en te operationaliseren. Lokale besturen zijn nabij genoeg om lokale noden best te kunnen inschatten, maar tegelijkertijd nog steeds groot genoeg om schaal te kunnen creëren en publieke infrastructuur te herdenken.
De vaak gehoorde hamvraag hierbij: “Oké, maar hoe beginnen we daar nu concreet aan?”
In eerdere Gemeente2030-nieuwsbrieven bespraken we diverse actuele (en toekomstige) verbintenissen voor het lokale bestuursniveau op vlak van duurzaamheid, klimaat en energie. Om een concreet gevolg te breien aan deze verbintenissen in doeltreffend beleid, dienen de lokale besturen -gelukkig- niet volledig in het duister te tasten. Lokale besturen in Vlaanderen worden op vandaag meerdere, concrete “tools” aangereikt in de klimaat-tool box.
Vooral de ogenschijnlijk meest abstracte doelstelling inzake CO²-reductie op eigen grondgebied kan door het effectief gebruiken van deze tools hapklaar gemaakt worden.
Onderstaande volgt een (niet-limitatief) overzicht van een aantal instrumenten, aangereikt door de hogere overheden, die lokale besturen kunnen hanteren teneinde de vooropgestelde doelstellingen en de gemaakte verbintenissen waar te maken.
A. EPB-REGELGEVING EN -NORMEN
EPB staat voor ‘EnergiePrestatie en Binnenklimaat’ en is een Europeesrechtelijk begrip ingevoerd door de richtlijn ‘2002/91/EG’ over de energieprestatie van gebouwen. Deze richtlijn, opgemaakt in het kader van het Kyoto-protocol, heeft als doelstelling de uitstoot van broeikasgassen in gebouwen te verminderen (hetgeen geheel logisch is daar de gebouwde omgeving goed is voor 30 à 40% van de CO² emissies).
Om aan deze doelstelling te voldoen werden eisen op het vlak van energieprestaties en binnenklimaat bepaald waaraan gebouwen dienen te voldoen: de zogenaamde EPB-eisen. Nieuwbouw of verbouwingen waarvoor een vergunning of melding vereist is, moeten in Vlaanderen voldoen aan deze EPB-eisen. Welke eisen binnen de EPB-regelgeving precies van toepassing zijn, hangt af van de bestemming van het gebouw (school, kantoor, sporthal, …) of de aard van de werken.
Opdat de EPB-regelgeving correct zou worden toegepast, is een belangrijke rol weggelegd voor de lokale besturen.
Lokale besturen zorgen in de eerste plaats voor de doorstroming van informatie naar particulieren en professionelen. Ook sturen zij de vergunningsgegevens naar de Energieprestatiedatabank van het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap. In vergunningsaanvragen op het niveau van de gemeente kijkt het lokale bestuur of er al dan niet EPB-eisen gelden (nvdr: het toezicht op en de handhaving van de naleving van de EPB-eisen, is geen bevoegdheid van de lokale handhavende overheid, maar werd toegekend aan de ambtenaren van het Vlaams Energie- en klimaatagentschap).
Ondanks het relatief beperkte aandeel van het publieke patrimonium en infrastructuur in het geheel van de gebouwde omgeving, zijn deze publieke gebouwen een zeer zichtbaar onderdeel. Ze vervullen naast diverse publieke functies een voorbeeld rol voor elke inwoner, onderneming en organisatie.
Hierbij kan reeds opgemerkt worden dat vanaf 1 januari 2023 het nieuwe “EPC Niet Residentieel” (EPC-NR) verplicht werd bij aankoop, erfpacht opstal én verhuur. Vanaf 1 januari 2024 moeten verder alle gebouweenheden van publieke gebouwen en overheidsgebouwen beschikken over een EPC voor niet-residentiële gebouwen (EPN NR of EPC kNR) en aan de uithangplicht voldoen.
B. LOKALE LANGETERMIJN RENOVATIESTRATEGIE
Vlaanderen heeft zichzelf in het kader van het Vlaams Energie- en Klimaatplan als doelstelling gesteld om tegen 2050 elke woning klimaatneutraal te maken.
Concreet werd deze doelstelling vertaald in een Lange Termijn Renovatie Strategie 2050, waarbij er ook in werd voorzien dat publieke kantoorgebouwen -vanuit een voorbeeldrol- al in 2045 dienen te voldoen aan de lange termijn doelstelling van een koolstofneutraal gebouwenpark. De semi-publieke gebouwen (scholen, gezondheid) en private gebouwen (kantoren, handel, horeca,…) krijgen tot 2050 om te voldoen aan de lange termijn doelstelling.
In het kader van deze doelstelling wordt de nadruk sterk gelegd op grondige renovaties op natuurlijke opportuniteitsmomenten, zoals bijvoorbeeld bij transactiemomenten (verkoop, vererving, schenking, …) of bij start van een nieuwe verhuring.
Lokale besturen staan daarbij het dichtst bij de burger en nemen daarin vaak een regisserende rol op, (meestal) in samenwerking met professionele ontzorgers (bv. Energiehuizen, streek Intercommunales, …). In licht van deze “ideale” positie, kunnen de besturen ervoor opteren om de Vlaamse doelstelling door te vertalen naar een eigen Lokale Lange Termijn Renovatie Strategie.
Dit is vrijblijvend en houdt geen verdere verbintenissen in. Een Lokale Lange Termijn Renovatie Strategie dient dan ook eerder gezien te worden als een dynamisch en iteratief proces, waarbij na het meten en bepalen van de nodige doelstellingen, actie genomen wordt, om dan weer te evalueren en bij te sturen.
In 2021 startten 8 pilootsteden en -gemeenten met het uitrollen van zo een Lokale Lange Termijn Renovatie Strategie. Tijdens dit pilootproject werden twee interessante tools ontwikkeld. Deze staan nu ook ter beschikking van andere lokale besturen. Voor een eerste nulmeting van het huidige woningenbestand en voor latere monitoring kunnen lokale besturen gebruik maken de monitoringtool ‘Climact’ ontwikkeld door VEKA. Daarnaast werd een maatregelendatabank opgesteld, die als ondersteunend instrument kan dienen bij de selectie van de maatregelen. Het Digital Twin Wijkrenovatietool-project is eveneens opgezet als een hulpmiddel voor het renovatiebeleid van lokale besturen. Dit laatste initiatief werd aangekondigd bij de lancering van het Lokaal Energie- en Klimaatpact versie 2.1.
In het kader van de Lokale Lange Termijn Renovatie Strategie kan ook nagedacht worden over collectieve renovaties. Collectieve renovaties kunnen een antwoord bieden op een nood aan professionalisering en ontzorging bij renovaties, vaak nog een struikelblok voor vele gezinnen. Daarnaast openen collectieve renovaties de deur voor collectieve verwarmingssystemen en warmtenetten.
Wetende dat het woningbestand goed is voor meer dan een kwart van alle CO² emissies, lijkt een Lokale Lange Termijn Renovatie Strategie een zeer handig instrument om bij de hand te nemen. Zeker wanneer we terugdenken aan de verbintenissen aangegaan middels het Burgemeesterconvenant en de in het kader hiervan vooropgestelde reductiedoelstellingen aangaande CO2-uitstoot op het eigen grondgebied van de lokale besturen.
C. LOKAAL WARMTEPLAN
In kader van het Lokaal Energie- en Klimaatpact versie 1.0 werd aan de lokale besturen gevraagd om een lokaal warmteplan op te maken tegen eind 2030. In de versies 2.0 en 2.1 blijft deze doelstelling behouden.
Een lokaal warmteplan bestaat uit een warmtezoneringsplan en een warmtebeleidsplan. Een essentieel instrument voor de verduurzaming van warmte is het opstellen van een warmtezoneringskaart. Hierbij wordt een lokale inventaris van de warmtevraag en een kaart met de potentiële (langdurige) warmtebronnen opgemaakt. Deze lokale warmtezoneringskaart vormt de ruimtelijke basis om in een volgende stap voor het grondgebied van de stad of de gemeente een mogelijke transitievisie uit te werken, in een warmtebeleidsplan. Door dit beleidsplan bakent het lokale bestuur voorkeurszones af voor collectieve of individuele oplossingen om de toekomstige warmtevraag in te vullen en werkt de gemeente acties uit om deze keuzes te stimuleren en ondersteunen.
De inspiratiekaart warmtezonering, uitgewerkt door VVSG, ondersteunt steden en gemeenten om dergelijke warmtezoneringsplannen op te maken. Het geeft de huidige toestand van de warmtevraag weer op basis van gebruiksdata en de toestand van het gebouwenpark op straatsegment niveau. Daarnaast wordt inzicht gegeven in locaties met grote restwarmte: waar er dus renovatiepotentieel is.
De inspiratiekaart toont daarnaast een opdeling tussen zones waarin kansen liggen voor collectieve verwarming van gebouwen, en zones waar de warmtevoorziening enkel individueel georganiseerd kan worden. Zo wordt ook direct duidelijk gemaakt of het lanceren van een warmtenet binnen de gemeente mogelijk is.
D. LOKAAL SLOOPPLAN
In alle versies van het Lokaal Energie- en Klimaatpact is het engagement opgenomen om een lokaal sloopbeleidsplan op te maken. In een sloopbeleidsplan onderzoeken lokale besturen of het energetisch zinvoller en technisch haalbaarder is om gebouwen te slopen en opnieuw op te bouwen in plaats van ze dus te renoveren. Dergelijk plan gaat uiteraard hand in hand met de desgevallende renovatiestrategie van de stad of gemeente.
Het sloopbeleidsplan kan verder het slopen en heropbouwen van oudere woningen met een slechte energieprestatie en beperkte renovatiemogelijkheden stimuleren door slooppremies toe te kennen. Een doordachte lokale sloopsubsidie met specifieke toekenningsvoorwaarden zou verwaarloosde wijken kunnen aanpakken, leegstand in het algemeen verminderen en de verdichting van woongebieden stimuleren.
In licht hiervan kan opgemerkt worden dat de federale overheid reeds een verlaagd btw-tarief van 6% heeft ingevoerd voor sloop en heropbouw van sommige particuliere woningen. In alle andere gevallen betaalt men nog steeds 21% btw. In deze laatste gevallen kunnen particulieren in het Vlaamse gewest een Vlaamse sloop- en heropbouwpremie aanvragen. Een lokale sloop-subsidie zou dit nog verder kunnen operationaliseren en toespitsen op bepaalde wijken op doelstellingen.
E. LOKAAL MOBILITEITSPLAN EN LOKAAL LAADPLAN
Transport is “goed” voor bijna een kwart van alle CO²-uitstoot. Een lokaal mobiliteitsplan kan dus een cruciaal puzzelstuk zijn bij de uitbouw van een duurzaam gemeentelijk mobiliteitsbeleid. Denk bijvoorbeeld aan het uittekenen van een gemeentelijk verkeersveiligheidsbeleid langs de gemeentelijke straten en pleinen, het uitbouwen van een lokaal fietsroutenetwerk, of het uitwerken van een lokaal laadplan of -visie.
Zo een mobiliteitsplan vormt voor lokale besturen ook een kader waarmee ze hun beleid naar de burgers toe kunnen duiden. Volgens het Decreet van 26 april 2019 betreffende de basisbereikbaarheid gebeurt de afstemming van het mobiliteitsbeleid in relatie tot basisbereikbaarheid voor alle betrokken actoren op Vlaams en lokaal niveau maximaal op het niveau van de vervoerregio. In 2019 werden de driehonderd Vlaamse steden en gemeenten opgedeeld in 15 vervoerregio’s. Binnen deze vervoerregio’s zitten de lokale besturen (alvast in theorie) mee aan het stuur om de mobiliteitsuitdagingen in de omgeving aan te pakken. Elke vervoerregio heeft hiervoor een Regionaal Mobiliteitsplan uitgewerkt.
Dat een lokaal mobiliteitsplan ondergeschikt is aan een hoger plan, neemt niet weg dat het voor een gemeente of groep van gemeenten belangrijk kan zijn om voor een aantal lokale uitdagingen op het grondgebied van de gemeente of in het grensgebied van buurgemeenten een antwoord te bieden via een planmatige aanpak. Voor zover er dus geen conflicten met de hogere mobiliteitsplannen ontstaan, kan dit planningsniveau bijgevolg nog steeds een meerwaarde blijven hebben. De opmaak van een lokaal mobiliteitsplan is facultatief en berust op de vrijwillige keuze van de lokale besturen.
Interessant hierbij is de Mobiliteitsbrief. Deze biedt lokale besturen informatie over hoe een lokaal duurzaam mobiliteitsbeleid uitgewerkt kan worden in samenwerking met andere partners en overheden. Alle Vlaamse burgemeesters, schepenen voor mobiliteit en alle geïnteresseerde mobiliteitsprofessionals krijgen hiervan een exemplaar.
F. OMGEVINGSANALYSE
De omgevingsanalyse is een belangrijke oefening die lokale besturen maken in het kader van de beheers- en beleidscyclus. De omgevingsanalyse is dan ook het vertrekpunt voor het nieuwe meerjarenplan. Het is aangeraden dat de omgevingsanalyse best ten laatste tegen eind 2024 klaar is, zodat deze meteen meegegeven kan worden aan de nieuwe bestuursploeg.
Omgeving’ is hierbij een breed begrip. Er worden immers vier invalshoeken en analyses gecombineerd: een interne analyse (de organisatie), een gebiedsanalyse (gemeentelijk grondgebied: ruimte, wonen, economie), een stakeholdersanalyse (partners en belanghebbenden) en een helikopteranalyse (bovenlokale en globale evoluties).
De omgevingsanalyse maakt deel uit van de toelichting bij het strategisch meerjarenplan van gemeenten en OCMW’s. De Vlaamse overheid verplicht de lokale besturen dan ook om hun strategische beleidskeuzen in hun meerjarenplan te verantwoorden vanuit een analyse van de eigen performantie en de veranderende omgeving. Naast het verplicht karakter, zijn er meer dan voldoende inhoudelijke redenen om de omgevingsanalyse au sérieux te nemen. De omgevingsanalyse is een uitstekend hulpmiddel voor lokale besturen om op een onderbouwde manier hun prioriteiten te bepalen. De omgevingsanalyse sluit daarnaast aan bij de trend van een meer “data driven” besluitvorming waarbij het beleid bijgestuurd wordt in het geval van onvoldoende resultaten of gewijzigde omstandigheden.
De opmaak van een omgevingsanalyse lijkt alvast een perfect moment om de reeds toegepaste of toe te passen klimaat-tools te (her)beoordelen en deze in te bedden in het beleid van de nieuwe bestuursploegen.
Bovenstaande tools geven aan lokale besturen handvaten om hun klimaatengagementen te honoreren, de klimaathoop te voeden en gebeurlijke achterblijvers te bevrijden uit Pandora’s doos om het definitieve lasciate ogni speranza te vermijden.