Gemeente2030 - klimaataansprakelijkheid voor overheden: Urgenda and beyond
16 augustus 2024
Over de Nederlandse Urgenda-zaak, waarin de Nederlandse Staat ertoe werd verplicht de uitstoot van broeikasgassen op haar grondgebied terug te dringen, zijn ondertussen hele bibliotheken vol geschreven. In de nasleep dit mijlpaal-arrest ontstond over de hele wereld echter een vloedgolf aan klimaatzaken, ook in België met de Belgische Klimaatzaak een Urgenda lookalike boven het doopvont gehouden in 2014. Deze bijdrage geeft een overzicht van de stand van zaken post-Urgenda in binnen- en buitenland, met uiteraard bijzondere aandacht voor de overheidsverplichtingen die daaruit voort vloeien.
DE BELGISCHE KLIMAATZAAK
Bijna één decennium geleden, op 14 december 2014, richtte vzw Klimaatzaak een ingebrekestelling naar vier Belgische overheden (nl. de drie gewesten en de federale overheid) bevoegd voor klimaat. Geënt op de succesvolle Urgenda-zaak in Nederland, was/is het standpunt van de vzw duidelijk: de Belgische overheden zouden te weinig doen om de schadelijke effecten van de klimaatopwarming tegen te gaan. Volgens vzw Klimaatzaak druist het Belgische klimaatbeleid in tegen het recht op (privé)leven in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), én kunnen de Belgische overheden voor hun gebrek aan daadkracht, weldegelijk aansprakelijk worden gesteld op grond van artikelen 1382 en 1383 van het oud Burgerlijk Wetboek.
Fast forward naar november 2023.
De uitspraak van de rechtbank van eerste aanleg uit 2021 wordt door het Hof van Beroep van Brussel bevestigd: de federale staat, samen met het Vlaamse, het Waalse en het Brusselse gewest, hebben zich onzorgvuldig gedragen bij de vormgeving van hun klimaatbeleid en dit in strijd met het fundamentele mensenrecht op (privé)leven. Meer nog, het Hof van Beroep toonde zich in haar arrest strenger dan de rechtbank van eerste aanleg door, net als in de Urgenda-zaak, een bindend reductiepercentage voor broeikasgassen van 55% tegen 2030 ten opzichte van ijkingsjaar 1990 op te leggen.
Deze uitspraak werd door de vzw Klimaatzaak als een uitspraak met tanden beschouwd die een wake-up call zou zijn voor de Belgische overheden. Niets bleek echter minder waar: de Vlaamse overheid voelde zich de gebeten hond, en besloot vrijwel onmiddellijk Cassatieberoep aan te tekenen, zodat het laatste woord hierover (nog steeds) niet gezegd blijkt te zijn.
Ondertussen blijft België volgens de laatste cijfers qua harde klimaatresultaten echter achterop hinken: met een reductiepercentage van 29% in 2022 ten opzichte van 1990 is er nog heel wat werk voor de boeg. Op de Climate Change Performance Index van 2024 is België op de 39ste plaats terug te vinden, aanmerkelijk lager dan de Europese Unie als geheel die op plek 16 staat.
VLOEDGOLF AAN KLIMAATZAKEN
En of de Urgenda-zaak voor inspiratie zorgde. Anno 2024 zijn er wereldwijd ongeveer 2666 klimaatzaken bekend, waarbij zowel overheden als bedrijven in gebreke worden gesteld voor hun negatieve impact op de klimaatopwarming. Niettegenstaande een groot aandeel van deze zaken momenteel loopt in de Verenigde Staten, werden er de voorbije jaren ook in Europa verschillende spraakmakende klimaatzaken beslecht. In 2023 werden 15 nieuwe zaken ingesteld die het klimaatbeleid van overheden aanvechten, wat het totaal aantal zaken in deze categorie sinds 2015 op 110 brengt.
Zo werd in 2021 door het Duitse Grondwettelijk Hof een arrest geveld in de zaak Neubauer e.a. t. Duitsland. Het Hof ging daarbij in haar uitspraak weliswaar minder ver dan haar Nederlandse tegenhanger door te oordelen dat de Duitse overheid binnen haar beoordelingsmarge bleef door de klimaatneutraliteit tegen 2050 voorop te stellen, maar stelde desalniettemin vast dat het Duitse klimaatbeleid kon worden aanzien als ‘beleidsmatig weinig ambitieus’. Ook stelde het Hof dat de Duitse Staat, door haar reductiedoelstellingen voor broeikasgassen tegen 2030 te verlagen, op ongeoorloofde wijze de lasten van het klimaatbeleid afwentelde op de jaren na 2030. In de nasleep van het arrest Neubauer werd een amendement op de Duitse Klimaatwet aangenomen die het klimaatbeleid in overeenstemming moest brengen met de nieuwe rechtspraak.
Niet alle klimaatzaken waren echter even succesvol.
In de beruchte Juliana-zaak uit de Verenigde Staten oordeelde de rechter in beroep dat het, met toepassing van het beginsel van de scheiding der machten, niet aan de rechter toekomt om het klimaatbeleid te bepalen. Ook in de Canadese zaak Mathur t. Ontario oordeelde de rechtbank niet over de vereiste capaciteit te beschikken om klimaatdoelstellingen op te leggen, hoewel het in deze zaak eerder de nadruk legde op een gebrek aan expertise en wetenschappelijke onzekerheid.
Europese rechters lijken zich evenwel comfortabeler te voelen bij het oordelen over de beleidsmarge die overheden hebben wanneer ze een klimaatbeleid voeren.
Meer dan dat het geval is in bijvoorbeeld de Verenigde Staten of Canada wordt in Europese klimaatrechtspraak de nadruk gelegd op de naleving van de mensenrechten, waarbij wordt geoordeeld dat overheden zich niet kunnen verschuilen achter hun democratische legitimiteit om een, wetenschappelijk gezien, ontoereikend klimaatbeleid te voeren.
Deze redenering werd voor het eerst gemaakt in de Urgenda-zaak, waarna zij ook in de Belgische Klimaatzaak bijval genoot. Ook recent werd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Klimaseniorinnen t. Zwitserland besloten dat Zwitserland het recht op (privé)leven schendt door niet voldoende maatregelen te nemen om de klimaatopwarming tegen te gaan. Volgens het Hof moest Zwitserland een beleidskader op nationaal niveau ontwikkelen, inclusief het opleggen van emissiebudgetten of -doelstellingen voor het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen.
Zeker in Europa is de tendens duidelijk: rechters deinzen er anno 2024 (= een jaar waarin élke maand de warmste maand ooit was) niet langer voor terug om overheden tot de orde te roepen wanneer het aankomt op het voeren van een deugdelijk klimaatbeleid. De modaliteiten van rechterlijke uitspraken in die zin durven al eens te verschillen – met rechters die al dan niet bindende reductiepercentages opleggen – maar het is onderhand wel duidelijk dat het EVRM ook in een klimaatzaak niet als een vodje papier mag worden beschouwd.
WAT BETEKENT DIT ALLES VOOR LOKALE BESTUREN?
Waar (Europese) rechters relatief streng lijken te kijken naar het klimaatbeleid op nationaal niveau is het niet vergezocht te denken dat lokale besturen niet buiten schot zullen blijven in de toekomst. Zoals bleek uit de eerdere nieuwsbrieven in deze Gemeente2030-reeks wordt een aanzienlijk deel van het klimaatbeleid immers op lokaal niveau bepaald en uitgevoerd.
Hoe de Belgische klimaatzaak een impact kan hebben op de Vlaamse gemeenten leest u in onze volgende nieuwsbrief.