Grondwettelijk Hof schept klaarheid over bezwaartermijn lokale belastingen: bij aangetekend gezonden bezwaarschrift geldt datum poststempel als datum van indiening.
27 mei 2021
Art. 9, § 1 van het Decreet van 30 mei 2008 voorziet in een bezwaarprocedure tegen de aanslagen inzake provincie- en gemeentebelastingen. Het bezwaar moet op straffe van verval worden ingediend binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet of vanaf de kennisgeving van de aanslag of vanaf de datum van de contante inning. Inzake inkomstenbelastingen bepaalt artikel 371, derde lid WIB’92 dat, indien het bezwaarschrift wordt ingediend bij aangetekende brief, de datum van de poststempel op het verzendingsbewijs geldt als datum van indiening. Er bestond onduidelijkheid over het feit of deze bepaling eveneens geldt inzake de provincie- en gemeentebelastingen.
Wie als belastingschuldige een bezwaar wenst in te dienen tegen een gemeentebelasting moet evident rekening houden met de voorschriften van het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen (proceduredecreet). Overeenkomstig art. 9, § 1, tweede lid van dit decreet moet het bezwaar op straffe van verval worden ingediend binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet.
Een bezwaarschrift dat na het verstrijken van deze termijn wordt ingediend is niet ontvankelijk, zal dienvolgens niet meer beoordeeld worden en impliceert dat de belasting definitief verschuldigd is. Het is dan ook van belang om het begin en het einde van de betrokken bezwaartermijn met zekerheid te kunnen bepalen.
De vraag die zich in dat kader had gesteld was of de verduidelijking inzake het einde van de bezwaartermijn bij inkomstenbelastingen van artikel 371, derde lid WIB’92, met name de bepaling dat indien het bezwaarschrift wordt ingediend bij aangetekende brief, de datum van de poststempel op het verzendingsbewijs geldt als datum van indiening, eveneens van toepassing is inzake provincie- en gemeentebelastingen.
Het Hof van Beroep te Antwerpen had middels arrest dd. 9 januari 2019 geoordeeld dat uit de gebruikte terminologie van het voormeld artikel 9 van het proceduredecreet ondubbelzinnig kan worden afgeleid dat het bezwaarschrift binnen de bezwaartermijn moet zijn ontvangen door het college van burgemeester en schepenen en dat geen beroep kan worden gedaan op de afwijkende regel van artikel 371, derde lid WIB’92. De bezwaartermijn inzake provincie- en gemeentebelastingen was volgens het Hof duidelijk afgebakend.
Tegenstanders van deze visie zijn van oordeel dat er een schending van het rechtszekerheidsbeginsel en de rechten van verdediging voorligt nu de belastingschuldige in de hypothese waarin de datum van de poststempel niet geldt als datum van indiening, geen rechtszekerheid zou hebben over de concrete indieningsdatum en ook niet beschikt over de volledige bezwaartermijn daar hij eventuele vertragingen bij de postdiensten dient te voorzien. Naar hun oordeel moet het artikel 371, derde lid WIB’92 tevens gelden voor de bezwaarschriften inzake provincie- en gemeentebelastingen, gelet op de verwijzingsbepaling van artikel 11 van het Decreet van 30 mei 2008. Artikel 11 van het decreet van 30 mei 2008 is een algemene verwijzingsregel waarbij de toepassing van het WIB’92 afhangt van de vereiste dat deze geen afbreuk doet aan de bepalingen van het decreet.
Het geschil werd voorgelegd aan het Hof van Cassatie dat oordeelde dat wanneer het bezwaar tegen een provincie- of gemeentebelasting wordt ingediend per aangetekende brief, de datum waarop deze brief door de post aan de gemeente wordt aangeboden als datum van indiening geldt.
Het Hof van Cassatie heeft niettemin op haar beurt een prejudiciële vraag gesteld aan het Grondwettelijk Hof of deze verschillende regeling aangaande de einddatum van indiening van het bezwaarschrift tussen lokale belastingen enerzijds en inkomstenbelastingen anderzijds een schending van het rechtszekerheidsbeginsel en de rechten van verdediging inhoudt.
Het Grondwettelijk Hof heeft middels arrest van 22 april jl. geoordeeld dat de datum van de poststempel op het verzendingsbewijs als datum van de indiening van een bezwaarschrift tegen een aanslag in de provincie- of gemeentebelastingen moet worden beschouwd, wanneer dat bezwaarschrift wordt overgezonden bij aangetekende zending. Hier anders over oordelen zou met zich meebrengen dat de belastingschuldige een deel van diens bezwaartermijn wordt ontzegd, aangezien hij zijn bezwaarschrift verscheidene dagen vóór de dag waarop de termijn verstrijkt, moet verzenden om zeker te zijn dat het bij de bevoegde overheid toekomt binnen die termijn. Een dergelijke regeling raakt aan de rechtszekerheid van de belastingschuldige, daar die niet in de mogelijkheid is eventuele door de postdiensten veroorzaakte vertragingen te voorspellen.
Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift zal aldus voortaan – in geval van een bezwaar via aangetekend schrijven – rekening moeten worden gehouden met de datum van de poststempel op het verzendingsbewijs en niet met de datum van ontvangst / aanbieding door de postdiensten aan de geadresseerde. Eén en ander heeft minstens het voordeel van de duidelijkheid.
GD&A Advocaten volgt als specialist lokale belastingen deze materie op de voet en houdt u via deze weg graag op de hoogte van de nieuwste fiscale ontwikkelingen.