LET OP: De nieuwe behandelingstermijn voor betalingen bij overheidsopdrachten treedt bijna in werking!

23 december 2024

Zoals reeds aangekondigd in onze eerdere nieuwsbrief voert het Koninklijk besluit van 12 augustus 2024 een wijziging door aan het Koninklijk besluit van 14 januari 2013 (hierna: AUR) voor wat betreft de betalingsregels bij overheidsopdrachten.

Onder de huidige versie van de AUR zijn er afzonderlijke termijnen voor de verificatie en betaling van geleverde werken, goederen en diensten. Deze regeling stelt – in beginsel - een verificatietermijn van maximaal dertig (30) dagen, gevolgd door een betalingstermijn van eveneens maximaal dertig (30) dagen voor. In totaal komt de termijn waarbinnen de betaling dient te gebeuren dus in principe uit op zestig (60) dagen.

Vanaf 1 januari 2025 treedt de nieuwe wijziging inzake de betalingsregels in werking waardoor er in beginsel één behandelingstermijn zal zijn van maximaal dertig (30) dagen.

De berekening van deze termijn is afhankelijk van de aard van de voorliggende opdracht (werken – leveringen – diensten).

In slechts enkele gevallen en onder strenge voorwaarden is het mogelijk om deze behandelingstermijn in de opdrachtdocumenten te verlengen.

Het is uiterst belangrijk voor uw organisatie dat de implementatie van de nieuwe betalingsmodaliteiten voor overheidsopdrachten tijdig wordt ingevoerd én nageleefd.

Wat bij laattijdige betalingen?

In geval van niet-tijdige betaling heeft de opdrachtnemer krachtens artikel 69 AUR recht op:

(1) Verwijlintresten naar rato van het aantal kalenderdagen overschrijding;

en

(2) Een forfaitaire vergoeding van 40 euro voor invorderingskosten (naast dit forfaitaire bedrag kan de opdrachtnemer aanspraak maken op een redelijke schadeloosstelling voor alle andere invorderingskosten die ontstaan zijn door de laattijdige betaling).

Diezelfde bepaling stelt dat de opdrachtnemer in een dergelijk geval van rechtswege en zonder ingebrekestelling recht heeft op deze twee (2) ‘vergoedingen’.

In de rechtsleer wordt er gesteld dat de aanbesteder automatisch de verwijlintrest dient te berekenen en dient te storten aan de opdrachtnemer (inclusief de forfaitaire vergoeding) bij elke laattijdige betaling.[1]

Artikel 69, §3 AUR stelt immers dat het indienen van de regelmatig opgestelde factuur (of de schuldvordering overeenkomstig de artikelen 95, 127, 141 en 160 AUR) geldt als schuldvordering voor de betaling van de verwijlintresten en forfaitaire vergoeding.

Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat een expliciete vraag van de opdrachtnemer voor de betaling van de verwijlintresten en forfaitaire vergoeding niet vereist is. De AUR noch de gemeenrechtelijke principes vereisen dat de opdrachtnemer een gestaafd verzoek tot betaling met gedetailleerde berekening van de verwijlintresten indient. Hetgeen ook logisch lijkt aangezien de verwijlintresten lopen tot met de (hoofd)som volledig betaald is door de opdrachtgever (hetgeen de opdrachtnemer niet kan inschatten).

Wat indien de verwijlintresten en forfaitaire vergoeding niet automatisch worden betaald door de aanbesteder?

De vraag stelt zich vervolgens wat de gevolgen kunnen zijn bij een afwachtende houding van een aanbesteder die niet spontaan overgaat tot de berekening en betaling van de verwijlintresten en de forfaitaire vergoeding.

Artikel 1254 Oud Burgerlijk Wetboek, dan wel artikel 5.210 Nieuw Burgerlijk Wetboek, stellen dat de schuldenaar van een schuld die moratoire intresten oplevert (waaronder dus de verwijlintresten), de betaling die hij doet, niet kan toerekenen op het kapitaal eerder dan op de intrest.

Wanneer er bijgevolg een schuld is (hoofdsom + verwijlintresten) en bijvoorbeeld enkel de hoofdsom (laattijdig) wordt betaald, heeft dit niet tot gevolg dat de verwijlintresten stoppen met lopen. Volgens bovenstaande bepaling zal de hoofdsom immers nog niet volledig betaald zijn.

Het is aldus aangewezen om bij de laattijdige betaling meteen de verwijlintresten en de forfaitaire vergoeding te betalen aangezien de verwijlintresten bij een afwachtende houding blijven lopen, hetgeen aanzienlijk kan oplopen gelet op de waarde van de verwijlintrest.

Bovendien moet worden gewezen op de verjaringstermijn van vijf (5) jaar, die wordt geschorst tijdens een eventuele procedure totdat het eindvonnis is uitgesproken, overeenkomstig artikel 2244, § 1, tweede lid (Oud) Burgerlijk Wetboek.

Aanbesteder, u weze aldus gewaarschuwd…

***

Heeft u vragen bij de implementatie van de nieuwe betalingsmodaliteiten voor overheidsopdrachten en/of omtrent de gevolgen van een laattijdige betaling, aarzel dan niet om ons te contacteren.

Ons team staat ook in 2025 klaar met raad en daad ter uwer ondersteuning en begeleiding.

*** Het departement PPS – Overheidsopdrachten – Concessies wenst u alvast een sprankelende start van het nieuwe jaar toe! ***