Overheidsopdrachten: Aanbestedende overheden: bescherm uw hulppersonen!
21 februari 2025
Aanbestedende overheden doen er goed aan om in het kader van hun overheidsopdrachten en concessies rekening te houden met de recente afschaffing van de quasi-immuniteit van uitvoeringsagenten. Dit geldt zowel voor nieuwe opdrachten (opmaak van gepaste opdrachtdocumenten) als voor reeds bestaande overeenkomsten (eventuele wijzigingen in functie van de wetswijzigingen).
De meest besproken wijziging in het nieuwe Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (in werking sinds 1 januari 2025) is wellicht de afschaffing van de zogenoemde “quasi-immuniteit van uitvoeringsagenten”. Als gevolg hiervan kunnen onder meer werknemers en bestuurders sneller aangesproken worden door een medecontractant van hun eigen opdrachtgever.
1. Einde van de quasi-immuniteit
De quasi-immuniteit van uitvoeringsagenten (voortvloeiend uit de zogenaamde stuwadoorsrechtspraak van het Hof van Cassatie) voorkwam dat een benadeelde partij de contractuele aansprakelijkheidsregels zou omzeilen door rechtstreeks een vordering in te stellen tegen een uitvoeringsagent van haar medecontractant (zoals een werknemer of zelfstandige die door de medecontractant werd ingeschakeld om een contractuele verbintenis uit te voeren). Dit betekende dat uitvoeringsagenten in principe niet rechtstreeks buitencontractueel aansprakelijk konden worden gesteld door de medecontractant van hun opdrachtgever, tenzij in bepaalde uitzonderingen (vnl. bij misdrijven).
Met de invoering van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (in werking sinds 1 januari 2025) werd deze quasi-immuniteit afgeschaft. Artikel 6.3 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek (dat voortaan spreekt over “hulppersonen”) bepaalt dat hulppersonen wel degelijk rechtstreeks buitencontractueel aansprakelijk kunnen worden gesteld door de medecontractant van hun opdrachtgever voor schade veroorzaakt door de niet-nakoming van een contractuele verbintenis. Dit betekent dat de benadeelde partij niet langer beperkt is tot het aanspreken van zijn eigen contractspartij, maar ook rechtstreeks de hulppersonen kan aanspreken.
Artikel 6.3 BW voorziet daarbij wel dat hulppersonen zich in hun verweer kunnen beroepen op de contractuele verweermiddelen uit zowel het hoofdcontract als het ondercontract.
Daar waar de hulppersonen in het verleden automatisch een sterke bescherming genoten dankzij de quasi-immuniteit (en bijgevolg weinig geviseerd werden met gerechtelijke procedures), zal hun positie voortaan meer afhankelijk worden van de concrete verweermiddelen die van toepassing zijn (en mogelijk sneller aanleiding tot procedures die aanleiding geven tot een in concreto beoordeling).
2. Anticiperen in opdrachtdocumenten
De nieuwe regels zijn van aanvullend recht, wat betekent dat partijen contractueel kunnen afwijken van de rechtstreekse aansprakelijkheid van uitvoeringsagenten. Dit biedt mogelijkheden om de aansprakelijkheid van hulppersonen contractueel te beperken.
Partijen kunnen (zowel in het hoofdcontract als in het ondercontract) afwijkende bepalingen opnemen om hun hulppersonen (bijvoorbeeld een leidend ambtenaar) beter te beschermen tegen aansprakelijkheidsvorderingen door een medecontractant.
Zo kunnen partijen in het hoofdcontract een derdenbeding opnemen dat de (buitencontractuele) aansprakelijkheid van de hulppersonen uitsluit. Ook andere aansprakelijkheidsbeperkingen in het hoofdcontract (bijv. uitsluitingen voor bepaalde schade of forfaitaire beperkingen) zullen in principe doorwerken ten voordele van de hulppersonen, die zich hier desgevallend ook op kunnen beroepen. Hierbij dient uiteraard wel steeds rekening gehouden te worden met de wettelijke beperkingen inzake aansprakelijkheidsbeperkingen (zo zullen bevrijdingsbedingen niet van toepassing zijn voor opzettelijke fouten of fouten die de fysieke of psychische integriteit van de benadeelde aantasten).
3. Zowel nieuwe als bestaande contracten
Bij de opmaak van opdrachtdocumenten voor nieuwe opdrachten kunnen aanbestedende overheden dus anticiperen op de nieuwe aansprakelijkheidsregels, door zelf te voorzien in de nodige clausules ter bescherming van hun eigen hulppersonen.
Omgekeerd, kan het in bepaalde gevallen misschien ook nuttig zijn om te bekijken in welke mate de verruimde aansprakelijkheidsmogelijkheden ten aanzien van de hulppersonen van een opdrachtnemer (bijv. een onderaannemer) voortaan uitdrukkelijk als een voorwaarde opgenomen kunnen worden (om te vermijden dat deze uitgesloten worden door afwijkende bepalingen in de eigen voorwaarden of ondercontracten van de opdrachtnemer).
Ook voor de lopende opdrachten kan het evenwel nuttig zijn om de impact van de nieuwe aansprakelijkheidsregels te evalueren. De nieuwe regeling werd immers ingevoerd zonder overgangsregeling voor bestaande overeenkomsten. De nieuwe regels zijn van toepassing op feiten die zich voordoen na 1 januari 2025 (ook indien de betreffende overeenkomst reeds voordien onderhandeld of afgesloten werd).
Bijgevolg lijkt het dus aangewezen om ook de reeds bestaande contracten te evalueren om eventuele negatieve effecten van de nieuwe regels (en eventuele impact op verzekeringsvlak) nader in kaart te brengen en desgevallend – indien aan de voorwaarden daartoe voldaan is - de nodige wijzigingen door te voeren om hieraan tegemoet te komen.
***
GD&A Advocaten staat uiteraard steeds paraat om aanbestedende overheden hierin te ondersteunen met advies en eventuele ontwerpclausules.