Uitstel verlenen is zilver, effectief horen is goud: de hoorplicht bij overheidscontractanten na het arrest van Hof van Cassatie van 16 september 2024
13 januari 2025
Bespreking van het arrest van het Hof van Cassatie van 16 september 2024
De miskenning van de hoorplicht bij het ontslag van een overheidscontractant (in het bijzonder de gevolgen ervan) heeft reeds veel inkt doen vloeien. Hoewel er consensus bestaat over het feit dat het bestuur een contractueel personeelslid voorafgaand aan het ontslag dient te horen, blijkt vooral de wijze waarop de schade dient te worden begroot geregeld een twistpunt voor de Belgische arbeidsgerechten. Het Hof van Cassatie liet hierover recent zijn licht schijnen.
Lokale besturen moeten de hoorplicht naleven bij het ontslag van een overheidscontractant
De hoorplicht kan ofwel worden voorgeschreven in een regelgevende bepaling die de normatieve verplichting tot horen aan het bestuur oplegt, ofwel vloeit ze voort uit het ongeschreven beginsel van behoorlijk bestuur audi alteram partem. Dit beginsel legt aan het bestuur de verplichting om op - bij gebreke aan een normatieve verplichting tot horen - een personeelslid voorafgaandelijk te horen wanneer zij een ernstige maatregel overweegt om redenen die verband houden met diens persoon of gedrag.
In het geval van het ontslag van een overheidscontractant was er lange tijd geen formele regelgeving die het lokaal bestuur verplichtte om het personeelslid voorafgaand aan diens ontslag te horen. Wel oordeelde het Grondwettelijk Hof reeds in zijn arrest van 6 juli 2017 dat de hoorplicht als beginsel van behoorlijk bestuur wel degelijk zijn doorwerking vindt bij het ontslag van een overheidscontractant.[1] Het is pas met de inwerkingtreding van de wet van 13 maart 2024 dat de hoorplicht in het kader van het ontslag van overheidscontractanten wettelijk werd verankerd.[2]
De gevolgen van het miskennen van de hoorplicht
De wet van 13 maart 2024 kent een duidelijk gevolg toe aan de miskenning van de hoorplicht, met name de betaling van twee (2) weken loon als schadevergoeding.
Deze begroting staat in contrast met de - weliswaar uiteenlopende - rechtspraak inzake de begroting van de schade die voortvloeide uit de niet-naleving van de hoorplicht als beginsel van behoorlijk bestuur.
De rode draad doorheen het gros van de rechtspraak was de theorie van het verlies van een kans. Deze slaat op de situatie waarin iemand een reële mogelijkheid (doch geen zekerheid) heeft om een voordeel te verwerven, of een nadeel te vermijden, en welke mogelijkheid teniet gaat door andermans fout in de zin van artikelen 1382 (oud) Burgerlijk Wetboek.
Toegepast op het ontslag van een overheidscontractant wordt ingevolge de miskenning van de hoorplicht aan de overheidscontractant een kans ontnomen om diens betrekking te kunnen behouden. Immers, indien de hoorplicht wel was nageleefd en de overheidscontractant zijn verweermiddelen had laten gelden, dan bestond de mogelijkheid dat de motivering om de overheidscontractant te ontslaan niet langer afdoende zou zijn.
In de praktijk kende de arbeidshoven en -rechtbanken een schadevergoeding ex aequo et bono toe, naar gelang het geval veelal begroot tussen 2.500,00 en 5.000,00 euro. Er waren zelfs uitschieters waar de geleden schade werd begroot op meer dan 20.000 euro.[3]
Het Hof van Cassatie laat zijn licht schijnen over de leer van het verlies van een kans
Een werknemer was sedert 2008 contractueel tewerkgesteld bij een gemeente door middel van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur. Na kennisname van feiten waarbij de betrokken werknemer gewelddadig en agressief gedrag zou hebben gesteld, werd laatstgenoemde op 10 augustus 2016 uitgenodigd voor een hoorzitting op 16 augustus 2016. Ingevolge zijn ziekteverlof gaf de werknemer op 14 augustus 2016 aan de hoorzitting niet te kunnen bijwonen. Niettemin ging het lokaal bestuur op 16 augustus 2016 toch over tot ontslag mits inachtneming van een opzegvergoeding.
De werknemer wendde zich tot de arbeidsrechtbank van Waals-Brabant voor een aanvullende opzegvergoeding enerzijds en een schadevergoeding voor zowel materiële als morele schade voortvloeiende uit de miskenning van de hoorplicht anderzijds. Hierbij beriep de werknemer zich op de leer van het verlies van een kans om zijn schade te begroten. De werknemer werd in eerste aanleg in het gelijk gesteld, maar het arbeidshof te Brussel verklaarde alle vorderingen van de werknemer ongegrond. Hierop werd cassatieberoep ingesteld.
Het Hof van Cassatie stelde dat wanneer de schade bestaat uit het verlies van een kans om een verwacht voordeel te verkrijgen, die schade vaststaat wanneer het verlies, dat in causaal verband staat met de fout, betrekking heeft op een waarschijnlijk voordeel. De werknemer diende aldus aan te tonen dat de vermeende verloren kans waarschijnlijk was.
In casu werd de werknemer in kwestie benoemd tot waarnemend algemeen directeur in een andere gemeente minder dan één maand na het gegeven ontslag. Bovendien volgde de benoeming uit het resultaat van een wervingsprocedure die reeds vóór zijn ontslag was opgestart. De kans dat de werknemer (zonder ontslag) niet zou zijn ingegaan op de nieuwe betrekking werd niet afdoende aangetoond zodat het Hof van Cassatie het arrest van het arbeidshof handhaafde.
Enkele afsluitende beschouwingen
Het arrest van het Hof van Cassatie van 16 september 2024 handelt uiteraard over een ontslag daterend van vóór de inwerkingtreding van de wet van 13 maart 2024.
De vraag stelt zich in welke mate de leer van het verlies van een kans zich verhoudt tot de forfaitaire schadevergoeding van twee (2) weken loon die thans wettelijk is voorgeschreven.
De wetgever heeft alleszins geen sluitend antwoord gegeven op de vraag of de wettelijke sanctie van twee (2) weken loon definitief komaf maakt met alle discussies daaromtrent of daar simpelweg bovenop komt.
Deze discussie doet zich temeer voor in het geval van een ontslag om dringende reden van een overheidscontractant. Immers, de wet van 13 maart 2024 sluit het ontslag om dringende reden uitdrukkelijk uit het toepassingsgebied uit. Hierdoor heeft de wetgever een situatie gecreëerd die haaks staat op het arrest van het Grondwettelijk Hof van 22 februari 2018, volgens hetwelk de hoorplicht wel degelijk doorwerking vindt in geval van een ontslag om dringende reden van een overheidscontractant.[4]
De figuur van het verlies van een kans is bijgevolg vooralsnog nog steeds actueel en relevant, minstens in het kader van het ontslag om dringende reden van de overheidscontractant.
***
Lokale besturen blijven aldus gewaarschuwd voor het al te overhaast overgaan tot een ontslag (om dringende reden) van een overheidscontractant.
Het spreekt voor zich dat het departement P&O bij GD&A Advocaten lokale besturen kan bijstaan met de nodige kennis en kunde bij het doorlopen van een regelmatige en rechtmatige ontslagprocedure.